Sunday, 6 May 2012

Denken over Herdenken


Één van de grote verschillen tussen God en mensen is dat mensen tijdelijke wezens zijn. Mensen, en alles wat mensen doen en maken is onderhevig aan wording, bloei en verval. Wat mensen echter weer van dieren onderscheid is dat onze tijdshorizon ons eigen bestaan ontstijgt. Ons begin is niet onze geboorte, ons einde is niet onze dood. Op kleine schaal zien we dit in familieverband, waar kleinkinderen de verhalen van hun grootouders doorvertellen, op grotere schaal in de unieke individuen – die dergelijke prestaties geleverd hebben dat hun naam nog steeds wordt genoemd, soms nog na duizenden jaren. Ook zijn er gebeurtenissen in de tijd, die ons maken wat wij zijn. Zonder begrip van die gebeurtenissen begrijpen wij onszelf niet. Nederland is ouder dan 1815, ouder dan 1648, en kunnen wij ons leven begrijpen zonder dat wij de gebeurtenissen die ons land gemaakt hebben tot wat het is kennen?
Nee. Wij kunnen ons leven geen vorm geven zonder zelfbegrip, en enige greep op historische gebeurtenissen is onmisbaar voor ons eigen levensproject. Niet in het minst vanuit het perspectief dat wij van de geschiedenis iets kunnen leren: Alles stroomt, niet blijft, behalve het menselijke hart. Mensen, een directe schepping naar Gods beeld maar gewond door de eerste zonde, blijven wat ze zijn. De vreugde van een oude Griek is ons niet onbegrijpelijk, en we leven in gemeenschap met de grotbewoner die vele duizenden jaren geleden zijn stenen wanden versierde met jachttaferelen.

Wat de geschiedenis mensen ook toewerpt, wij kunnen de menselijke reacties altijd herkennen. De lessen zijn echter niet altijd fraai en vanuit onze gebrokenheid is het dan ook meer dan mogelijk dat de herinnering verdrongen wordt, of verdraaid, of vergeten. Een voorbeeld van verdringing is bijvoorbeeld de Turkse omgang met de Armeense genocide of het nog steeds voorkomende Holocaustnegationisme. Wie dit denkt af te doen met een beroep op enigerlei “vrije mening” mist de urgentie van de zaak. Een platte ontkenning van misdaden op dergelijke schaal is een ontegenzeggelijk moreel falen van de hoogste orde. Dat aan negationisme juridische en politieke consequenties worden bevonden is een teken van beschaving.

Verdraaing zou plaats vinden als we de zaak wel erkennen, maar er een boodschap aan geven die de zaak niet eigen is. Bijvoorbeeld waar nationale herdenkingen voor partijpolitieke karretjes worden gespannen. Allerlei merkwaardige verwijzingen naar Anne Frank ten tijde van het referendum omtrent de Europese Grondwet doen hier aan denken.

Hier echter, is eerder sprake van moedwillig vergeten. We zitten achterover, geeuwen wat, vervelen ons, denken het lesje wel uit ons hoofd te kennen en schakelen door naar de Bevrijdingssoundmixshow met Nick en Simon.

De eerste stappen naar vergeten zijn al genomen, en er zijn een paar factoren aan het werk:

ten eerste is ons lesje ons niet onverdeeld sympathiek. Hoewel er zeker helden waren zijn wij als land niet heldhaftig uit de strijd gekomen. Gezagsdragers én gewone mensen zagen weinig kans hun eventueel aanwezige innerlijke weerstand tegen de bezetter om te zetten in concrete daden. De Nazistische jodenverdelging had niet tot stand gekomen zonder de geruisloze medewerking van Nederlandse instanties. Doodgewone Nederlandse instanties, net zo doodgewoon als het Comité 4 en 5 mei, speelden een sleutelrol in de zwartste bladzijden van onze geschiedenis.

Ten tweede maakt de voortwoekering van de secularisatie dat wij geen transcendente grond meer zien voor ons moreel handelen. Goed en kwaad berusten niet meer in ons geschapen zijn in Gods beeld en gelijkenis, maar in onze toevallige aanwezigheid, onze toevallige situationele gegevenheid. Zonder eeuwig fundament wordt alles vloeibaar. We troosten onszelf na bijna zestig jaar vrede, welvaart en politieke stabiliteit dat iedereen wel goede intenties heeft, en iedereen fouten maakt, en dat goed en kwaad alleen maar woorden zijn, waarover je wel eens in de krant leest maar die geen wezenlijke betekenis meer voor ons hebben, die we niet meer in ons hart meedragen. Dergelijk relativisme biedt tevens als voordeel dat we ontslagen zijn van pijnlijke keuzes, of pijnlijke reflecties omtrent werkelijk falen. Want wat maakt het eigenlijk uit? Is iedereen niet op z`n minst een beetje slachtoffer? En ach ja waarheid. Wat is waarheid? Heeft iedereen niet zijn eigen waarheid? Het relativisme is de laatste vluchtheuvel van de morele en intellectuele apaat, maar de geestelijke rust van het relativisme is als de vrede van het kerkhof.

Een derde reden is het verlopen van de tijd zelf. Dit is een onoverkomelijke factor. Elk herdenken houdt vroeger of later op. Ooit wordt het verleden verre geschiedenis, staat het niet meer op ons netvlies. Wij kunnen de Slag bij Waterloo nog wel markeren, of zelfs nog gedenken. Maar herdenken, in de zin van de concrete betekenis van wat Waterloo voor Nederland betekende voor het voetlicht brengen, kunnen we niet meer. Het verloop van tijd wordt aangehaald als excuus om het herdenken van de Tweede Wereldoorlog op een zachter pitje te zetten. De oorlog kan echter nog veel langer mee, zoals iedereen die in Groot-Brittannië is geweest rond 11 November je kan vertellen. In Groot-Brittannië wordt de Eerste Wereldoorlog nog druk herdacht, duizenden schoolbussen rijden nog jaarlijks naar Flanders' Fields. Maar voor Nederland is nog geen zestig jaar kennelijk al te lang. Dit doet vermoeden dat we niet alleen kunnen spreken over Oost-Indische doofheid, maar ook over Oost-Indische vergeetachtigheid. Deze moedwillige vergeetachtigheid is misschien ook een reden dat er zoveel verbale agressie over de joodse gemeenschap werd uitgestort. De joodse traditie draait om herinnering, haalt naar boven waar wij niet meer aan herinnerd willen worden. Dat is confronterend. En in confronterende situaties is het het makkelijkst om degenen die ons confronteren met wat pijnlijks maar in de hoek te zetten.  

Een laatste, en zeer relevante factor is de onverklaarbare universalisering van de Dodenherdenking. Toen “oorlogsslachtoffers, waar ook ter wereld” in de herdenking werden opgenomen is er een abstracte factor – slachtofferschap in het algemeen – in het herdenken opgenomen die eigenlijk niet in een concreet herdenken, dat wil zeggen het herdenken van concrete slachtoffers in concrete conflicten, thuishoren. Wij kúnnen niet 'universeel herdenken', dat is een antropologische onmogelijkheid. Wij zijn beperkt in tijd en ruimte, en zijn verweven met onze familieverbanden, onze lokaliteiten, ons volk, ons koningshuis, ons land. Daarnaast heeft vrijwel ieder van ons nog wel sympathieën die de grenzen over gaan, maar niemand kan zeggen dat hij de mensheid als zulks in zijn hart draagt. Dat kan enkel God. Elk slachtoffer van oorlogsgeweld is Known unto God zoals de frase op Britse grafstenen voor niet-geïdentificeerde soldaten luidt. Wij echter zijn narratieve wezen, afhankelijk van verhalen, gebeurtenissen, concrete banden, wat onze families en de families van onze vrienden is overkomen, wat ons volk, ons land doorstaan heeft. Hier de aandacht van afleiden is het verzwakken. Een universalisering van het herdenken betekent onherroepelijk het ontledigen van een herdenking.

De lessen uit de jaren dertig en veertig zijn niettemin pregnant. Het is hoovaardig te denken dat we een eventuele “toets” – moge die ons bespaard blijven! – met vlag en wimpel zullen doorstaan. Meerdere krachten trekken aan ons herdenken, maar van niet, slecht, of half herdenken worden we niet beter, veeleer zwakker. En we hebben niet onbeperkt de tijd: de lessen uit historische rampen zijn maar enige tijd leerbaar. Wat je opgeeft, wat je kwijtraakt, krijg je niet meer terug. Als we pech hebben, betalen we in de toekomst dubbel leergeld. In bloed.

Saturday, 5 May 2012

Huisregels

Beste lezer,

Fijn dat u mijn blog bezoekt. Nog fijner dat u een mening achter wil laten.
Er zijn echter een paar huisregels van kracht voor zover hetgeen dat hieronder vermeldt wordt niet volstrekt vanzelfsprekend zou zijn.
Mijn blog is van mij. Dit lijkt nietszeggend, maar er zijn ook mensen die denken dat elk blog een soort gemeenschappelijke vuilnisbelt is waar men ongewenste rommel vrijelijk mag achterlaten. Quod non.
Comments zijn een verlengstuk van het blog. Rare comments zorgen uiteindelijk voor een raar blog.
Ik behoud me het recht voor welk comment dan ook niet te plaatsen en heb daarin absolute discretie. Comments die off-topic zijn maken weinig kans. Comments waarin u mij over uw allereigenste complottheorieën wilt inlichten nog minder. Onbeleefdheid maakt geen enkele kans. 
Ik ben u hier overigens geen tekst en uitleg over verschuldigd: ik ga nooit in discussie over of uw complottheorie nu wel of geen complottheorie is, uw off-topicbijdrage wel of niet off-topic.
Het zou niet de eerste keer dat ik in zo'n zinloze discussie getrokken zou worden, en de kans is groot dat daarmee ieders tijd wordt verspild en mijn goede humeur onder druk gezet.
Als u dit censuur vindt, heeft u het niet begrepen.

Vriendelijke groet,

Jan-Jaap

Thursday, 3 May 2012

Geen Podium voor Oostfronters



Een onzalig plan. Dat was het malle idee om Auke (15) tijdens de Nationale Dodenherdenking een gedicht over zijn destijds Oostfrontende oudoom te laten voorlezen. 

Het gedicht zelf acht ik vrij oninteressant. Een onafhankelijke jury scheen daar anders over te denken. Dat kan wezen. Maar zelfs al was het een goed gedicht geweest, wat het niet is, had het geen verschil gemaakt. Als Vondel zelf daar had gestaan was `t geen betere herdenking geworden. Een dodenherdenking is immers geen poëziewedstrijd. De ‘poëzie’ moet ten dienste staan van het herdenken, niet het herdenken in het teken van een gedicht. Het gedicht is hooguit interessant als werkoorzaak van de latere discussie.
Op de nietsvermoedende burger werd vervolgens – mede door het organiserend Comité 4 en 5 Mei - een vloedgolf aan retoriek losgelaten. Bijzonder verbazingwekkend is deze passage uit de officiële reactie van het Comité :

Het comité betreurt het dat een integer gedicht van een jongere tot speelbal wordt in een discussie van volwassenen. Dat het gedicht niet voorgedragen wordt op de Dam doet niets af aan de waardering die het comité heeft voor het gedicht van Auke.

Dit is een mooi voorbeeld van een ignoratio elenchi, beter bekend als de ‘red herring’ – een drogreden waarbij men een ongewenste vraag omzeilt door een op zich correcte maar niet ter zake doende stelling te poneren. Wat de reuring veroorzaakte is niet een waargenomen gebrek in de “integriteit” van een gedicht, dat ook nog eens van een jongere is, maar het feit dat door dit gedicht een dergelijk uniek podium te geven wát we herdenken uit het zicht kan raken. Als, zo het gedicht wil, ook “ook Dirk Siebe niet vergeten mag worden” worden de doelpalen van de herdenking verschoven. Het is niet de ‘integriteit’ van het gedicht wat ter discussie staat. Dit is – wederom – geen literaire discussie.

Het Comité spreekt ook zijn verbazing uit over het feit dat een dergelijke keuze tot ‘discussie’ heeft geleid. Dat het Comité dit verbazend vindt is onbegrijpelijk. Het gedicht was eerder geweigerd door Kamp Westerbork als zijnde ongeschikt voor voordracht bij de Dodenherdenking. Het was niet ondenkbaar geweest dat het Comité - zelfs zonder waarschuwingssignalen uit Westerbork – had kunnen beseffen dat deze keuze, op dit moment, hoe dan ook tot pijnlijke discussies en beroering zou leiden. Dit had het Comité kunnen voorzien, en enkel het Comité is hiervoor verantwoordelijk. Het Comité heeft de integriteit van de Dodenherdenking dan ook op onacceptabele wijze in gevaar gebracht. Deze doelpalen mogen niet verzet, worden door het Comité, hoe slim ze ook proberen ene Auke van vijftien in te zetten als menselijk schild.

Maar nog verder gingen een aantal uitspraken van derden. Rode lijn in deze bijdragen was een duidelijk 
moreel relativisme en een postmodern-aandoend vertrouwen in de provisionaliteit van elke keuze. Zo heb ik mogen lezen dat Siebe Dirk niet intelligent was. (Wat IQ met het maken van morele keuzes te maken heeft heb ik nooit begrepen. Er zijn intelligente monsters, er zijn eenvoudige heiligen, en omgekeerd) 
Anderen suggereerden dat het verschil tussen goed en kwaad arbitrair is, of zelfs niet bestaat, of dat er teveel aandacht voor joden is bij de dodenherdenking, of dat er ongetwijfeld goede Duitsers waren, en er vast ook  ploerten in het verzet gezeten hebben. De opmerkingen variëren van perfide tot goedbedoeld, ze hebben echter allen met elkaar gemeen dat ze volstrekt irrelevant zijn.

Een Nationale Dodenherdenking is een eerbetoon aan allen die gevallen zijn voor het vaderland, of slachtoffer zijn geworden van de agressieoorlog die tegen Nederland gevoerd. Iemand herdenken is iemand eren, en dat doen wij dan niet als miljoenen privépersonen, maar als land, gezamenlijk. Er zijn mensen geweest die partij hebben gekozen voor de bezetter, voor een vreemde mogendheid die onze vernietiging nastreefde. Ongetwijfeld zijn er onder hen ook geweest die geleden hebben, soms na de oorlog en soms onrechtvaardig. Rechtsherstel is dan een optie. Publiek eerbetoon nooit. Een landverrader – want dat was hij  – publiekelijk laten eren, publiekelijk een plaats geven in de Nationale Dodenherdenking betekent in wezenlijke zin zowel het onteren van allen die het hoogste offer hebben gebracht voor onze vrijheid, als het onteren van de ruwweg tweehonderdduizend Nederlandse burgerslachtoffers, waaronder honderdduizend joden.

Ook de Wehrmacht is hier niet gekomen - in tegenstelling tot wat de gemeente Vorden schijnt te denken - om ons de broederhand” te reiken.  Ook Wehrmachtleden officieel herdenken lijkt mij ongepast. Onverlet dat er een duidelijk een moreel verschil is tussen een Nederlander die in de donkerste uren van het Vaderland elke band van trouw met het Rijk verbrak en – vaak dienstplichtige  - Duitse Wehrmachtsoldaten en niet elke Duitse soldaat per definitie een slecht mens geweest zal zijn. De Duitser was hier echter niet als goed of slecht persoon, met zijn eigen wensen, verlangens en bijdragen aan de mensheid: hij was hier als verlengstuk van een ongekende terreurmachine geheel gericht op het vestigen van een mensverachtende tyrannie.  Dat vergeten, of erger:  negeren, maakt verder herdenken een futiele oefening in tout pardonner  en doet ons in naam van een zogenaamde “hedendaagse” moraal elk reëel zicht op goed en kwaad verliezen.
  

Wednesday, 21 March 2012

Vergeten Onrecht

Sinds een paar dagen trekt de zoveelste storm over katholiek Nederland. Nog los van het misbruikschandaal blijkt er binnen katholieke instellingen ook gecastreerd te zijn, dit om mensen te "genezen" van echte of vermeende seksuele afwijkingen. Er is vooral verontwaardiging over dat deze voorvallen niet in het rapport van de Commissie Deetman zijn opgenomen. Dit is echter Deetman nauwelijks te verwijten: feit is namelijk dat chrirurgische castratie een breed toegepaste behandelmethode was, zoals Eric van den Berg o.a. stelt. Ook wordt beargumenteerd door zowel van den Berg als de kerkhistoricus Peter Nissen dat deze praktijk echter kritisch bevraagd werd door de katholieke moraaltheologie. Nissen gaat zelfs zo ver te zeggen dat er een algeheel verbod op castratie was. Dit is echter in het geheel niet het geval. De contemporaine moraal- en pastoraaltheologie sloot nauw aan bij de heersende praktijk en bestendigde die. Daarbij sloot de Kerk aan bij de tendens in de samenleving die geen wezenlijk probleem zag in het castreren van "psychopathen".

Een korte tocht door wat relevante literatuur laat blijken hoe ver de ongevoeligheid in zowel kerk als samenleving ging. Om te beginnen de Handelingen van de Tweede Kamer:

TBR-patiënten, de voorlopers van de TBS'ers, werden met bosjes tegelijk gecastreerd, er zijn honderden gevallen van bekend. Niet enkel was er een gewoonte om seksuele delinquenten 'vrijwillig' castratie te doen aanvragen: elke castratie gebeurde zelfs onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie aangezien de Minister akkoord moest gaan met elke individuele ingreep. Dit beleid was geen onderwerp van politieke discussie. Ik heb in de jaren dat er daadwerkelijk gecastreerd werd één vermelding gevonden, een nietszeggende aankondiging van een onderzoek naar "therapeutische castratie" uit het vergaderjaar 1963-64. Pas tien jaar nadat de laatste zedendelinquent was gecastreerd stelde één kamerlid, te weten Ria Beckers, twee kamervragen. Ik stel voor dat de lezer deze twee kamervragen en de door de minister gegeven antwoorden in hun volheid leest. Nog in 1968 werd er onderzoek verricht naar chirurgische castratie door de toenmalige "Hoofdafdeling Psychopatenzorg". Naar blijkt werden er echter in dat onderzoek geen aandacht besteed aan de "psychische, somatische en sociale gevolgen" van deze ingreep. Nog in 1968 vond men die vraag namelijk niet interessant.
Inmiddels is men blijkens de verbijstering van politici en beleidsmakers alom deze onsmakelijke geschiedenis geheel vergeten, of liever: er is ten enenmale nooit aan gedacht, ook niet door de voorgangers van de heren en dames politici die er misschien nog iets aan hadden kunnen doen. Saillant detail is slechts dat de huidige minister van Justitie politiek verantwoordelijk is voor de beslissingen van zijn voorgangers. Als hij geen rekenschap wenst af te leggen over het geschiedde lijkt er mij ook geen reden voor de Tweede Kamer om in deze rekenschap van de bisschoppen te eisen.

Dan ten tweede: het specifieke katholieke aspect van deze ingreep.

Zoals vermeld schreef Peter Nissen dat er geen theologische legitimatie was voor deze abjecte praktijk. Dit is ten enenmale onjuist. Niet alleen werd castratie openlijk toegepast en werd de praktijk uitvoerig beschreven, er is in de pastoraaltheologische handboeken van die tijd een duidelijke moraaltheologische legitimatie te vinden. In een voor die tijd representatief handboek (Pastoraal-Psychiatrie , H. Bless (vicarius van de psychiatrische inrichting "Voorburg") , 1945) wordt castratie in geval van "sexueele psychopathie" aanbevolen. Het is dan "als het wegnemen van een ziek deel van het lichaam te beschouwen" en is dus een operatie die werkelijk dient "tot genezing van een bestaand lijden (...). Derhalve is castratie in [zo'n] geval geen kwaad doen om iets goeds te bereiken, maar iets te doen wat goed is; het is de bevrijding van een ondragelijk geworden lijden" (p. 275)

Er worden inderdaad eisen gesteld aan leeftijd (een leeftijd van 25 jaar wordt aanbevolen) en vrijwilligheid (Castratie mag nooit onder dwang) maar met de vraag in hoeverre een "psychopathisch" individu in staat kan zijn om een dergelijke verstrekkende beslissing te nemen lijkt Bless zich niet bezig te houden. Tegelijkertijd blijkt duidelijk uit Pastoraal-Psychiatrie dat het initiatief tot het nemen van een beslissing tot castratie toekwam aan "een ervaren medicus en psychiater", er is in deze geen rol voor de kerkelijke overheid voorzien, anders dan het het subject ondersteunen in zijn keus met het voorstel van de arts al dan niet akkoord te gaan. In zoverre er dus een minderjarige met psychische stoornis is gecastreerd lijkt het falen mij in dit concrete geval eerder een medische dan een kerkelijke te zijn.

Wij weten nu dat dergelijke ingrepen niet te rechtvaardigen zijn en dat seksuele afwijkingen nog iets anders zijn dan ziektes van de voortplantingsorganen. De moraaltheologische rechtvaardiging van deze praktijk was ten enenmale incorrect en katholieke instellingen hadden zich nooit mogen laten lenen voor deze praktijk, hoe maatschappelijk geaccepteerd zij ook was.

Ter nuancering mag gezegd worden dat in de jaren `40 en `50 de psychiatrie nog in de kinderschoenen stond, mensen net zoveel afwijkingen hadden als ze nu hebben maar dat de behandelingsmogelijkheden beperkt waren. Ik ben er van overtuigd dat de artsen en moraaltheologen die dit ultimum refugium aangrepen om mensen te bevrijden dat deden met goede intenties, om mensen te bevrijden van werkelijk lijden. Maar een goede intentie levert niet altijd een goede handeling op. De theologische argumenten gaan niet op en de consequenties waren verschrikkelijk.

Tenslotte: er was geen doofpot. Die was namelijk niet nodig. Toen het gebeurde was het vanzelfsprekend. Er waren geen klokkenluiders, geen luizen in de pels, geen lastige-vragen-stellers. Toen de praktijk stilletjes werd beëindigd keek men niet met afgrijzen terug maar men ging over tot de orde van de dag: op twee kamervragen na uit 1978 heeft niemand het er nog over gehad en psychiatrische en moraaltheologische handboeken verstoften op de planken of gingen mee met het oud papier.

Men kan nu verbijsterd zijn, boos, door wat er gebeurd is. Met vingers wijzen naar gene of deze, maar hoe ga je om met een kwaad dat eigenlijk iedereen in de tijd dat het kwaad geschiedde wel best vond? Welke van onze vanzelfsprekendheden levert de headline en de geschokte blikken op in 2052?

Saturday, 4 February 2012

Filosofie omdat het moet?

In de Boston Review stond een interessant artikel over het filosofieonderwijs in Brazilië. Filosofie is in Brazilië een verplicht vak: drie jaar lang, twee uur per week maken Braziliaanse tieners kennis met filosofie. Het artikel - Citizen Philosophers, teaching Justice in Brazil - doet wel vragen rijzen over de reden(en) dat er filosofieonderwijs gegeven wordt, zowel in Brazilië als in Nederland.

Wat mij opvalt in het artikel is dat de fundamentele vraag - waartoe Filosofie op de middelbare school? - nauwelijks wordt beantwoord, en waar antwoorden worden geformuleerd er redenen worden aangegeven die extrinsiek zijn aan de beoefening van de filosofie.

Allereerst valt op hoe politiek geladen het Braziliaanse filosofieonderwijs lijkt te zijn. Een aantal geïnterviewde filosofiedocenten lijkt zijn eigen vak vooral te zien als een vorm van politiek-intellectuele bewustwording - als geneesmiddel tegen Hadjememaar-achtige kandidaten als de clown "Tiririca" en politieke apathie, als hoestdrank tegen dictatoriale oprispingen, als inenting tegen conservatisme, als zetpil tegen het grootkapitaal.

De wet die filosofie verplicht stelde als schoolvak is zelf, blijkens het artikel, een "politiek project"; een herstel van het schoolvak zoals dat bestond tot 1964 en werd geschrapt door de militaire dictatuur. Nu is het niet zo vreemd dat een dictatuur weinig behoefte heeft aan zelfstandig denkende burgers, maar of filosofie een intellectueel panacee moet zijn om de interne tegenstellingen van het democratische bestel te overwinnen is nog maar de vraag. Mijn stelling is dat een dergelijke vorm van filosofiebeoefening eerder een ideologische oefening is, dan een wending tot het Ware, Goede, en Schone.

De boeven in het artikel zijn duidelijk aanwezig, dat zijn de kwaadaardige "academische filosofen": "For academic philosophers, philosophy is not a democratic practice or an emancipatory exercise, but a rigorous scholarly discipline." Het is dan ook vooral hun schuld dat het vak "te inhoudelijk" is, en zich bezig houdt met - o help! - de geschiedenis van de filosofie:

When I asked Ribeiro what she thought about these guidelines, she looked amused. “Let’s see what my evening class students”—maids, taxi drivers, construction workers, and others who hope the high school diploma will get them out of what she calls “slave work”—“will say if I ask them to make a structural analysis of Kant’s Critique of Pure Reason.” And even if it were possible, she didn’t see the point. “If the students can’t relate what they learn to their own experience—of what use will it be to them?”

Vervolgens worden er een aantal voorbeelden, naar ik aanneem van best practice , omschreven die m.i. allemaal een stuk beter hadden gefloreerd bij een vak als Verzorging of Maatschappijleer, en dan vooral het soort Maatschappijleer zoals dat in Nederland in de jaren zeventig gegeven werd. Het besef dat men het verst ziet wanneer men de voeten ferm plaatst op de schouders van reuzen - Kant, Schopenhauer, Plato, Aristoteles - lijkt hier niet doorgedrongen te zijn.

Filosofie is er niet voor de "politieke bewustwording". Een zekere politieke bewustwording kan een vrucht zijn van filosofische studie en beoefening, maar dit is niet haar doel. Filosofie heeft geen legitimatie buiten zichzelf nodig. Zij is de studie van de meest fundamentele en abstracte begrippen en - door gebruik van die begrippen - de meest fundamentele intellectuele problemen van ons bestaan te analyseren. Men komt hier dan niet uit bij apodictische waarheden - bij antwoorden die men uit het hoofd kan leren ten behoeve van het toelatingsexamen, of antwoorden die men op een spandoek kan zetten. Dat alles is te makkelijk. De uitkomst té zeker. Integendeel, zoals Schopenhauer zei, is de waarheid "keine Hure, die sich Denen an den Hals wirft, welche ihrer nicht begehren: vielmehr sie eine so spröde Schöne, daß selbst wer ihr Alles opfert noch nicht ihrer Gunst gewiß seyn (sic) darf"

Hooguit komt men en dan nog zonder enige garantie voor de toekomst na vele jaren toewijding toe aan een bepaald begrip, een bepaalde aanschouwing van waarheden, een contemplatief verstaan van het War, Goede en Schone. Als men de Filosofie onderhorig wil maken aan de noodzaak elke vier jaar op de 'juiste' kandidaat te stemmen, dan is men tot pooier geworden en doet men de zuivere maagd van de Wijsheid hoereren met vreemde goden: de Mammon of de Caesar.

De filosofie dient geen doel buiten zichzelf, verwordt zij tot ideologie verliest zij haar eerstgeboorterecht - in ruil voor wat slechtverteerbaar 'rood kooksel'. Hoe waardig of 'emancipatoir' het doel ook lijkt, het ondermijnt slechts iets waardevols in het futiele najagen van een andere zaak.

Dan is er nog de vraag of de filosofiebeoefening überhaupt tot "democratische praktijk" gemaakt kan worden. Ik denk dat ook hier negatief geantwoord moet worden. De beoefening van de filosofie, in de zin van het bestuderen van de meest fundamentele en abstracte begrippen en door gebruik van die begrippen het analyseren van de meest fundamentele intellectuele problemen kan altijd maar de taak zijn van een kleine intellectuele minderheid. Het is geen toeval dat de eerste filosoof werd vermoord door de eerste democratie. Een democratische meerderheid kan even tiranniek zijn - of zelfs tirannieker - en even weinig rationele kritiek velen als een Braziliaanse generaal. Nu wordt wel gezegd dat we dan het volk moeten verheffen, maar als we kijken naar het vergaan van de volksverheffing in Nederland is wellicht de conclusie te trekken dat "het" volk, zelfs de soi-disant hogeropgeleiden onder hen, geen verheffing blieft.

Dat er ook buiten de academie interesse is in filosofie is lovenswaardig, maar zelfs dan zal nog maar een kleine - maar relatief wat grotere - minderheid zich door het bijzondere geestelijke avontuur laten aanspreken. Elke poging om coûte que coûte miljoenen aan "de filosofie" te helpen, zonder enige vraag omtrent intellectuele vermogens en - ja - intellectuele roeping is volksverlakkerij. Filosofie is geen massaproduct, geen lopende-band-artikel dat maar aan iedereen kan worden meegegeven, haar vlees is niet veil, zij is geen hoer die zich aan hen geeft die haar niet liefhebben.

Monday, 30 January 2012

Lezen is geen straf



Onlangs legde een Belgische rechter een wel zeer bijzondere ‘straf’ op aan een pleger van een verkeersdelict: de dader in kwestie is veroordeeld tot het lezen van A. F.Th. van der Heijden’s Tonio. Deze ‘requiemroman’ heeft als protagonist de zoon van A.F.Th. van der Heijden die door een verkeersongeval om het leven gekomen is. Een probatiecommissie zal controleren of de man het boek daadwerkelijk gelezen heeft. Als de veroordeelde de commissie er niet van overtuigt dat hij het boek gelezen heeft wordt hem alsnog 32 maanden rijontzegging opgelegd, bovenop de 4 maanden die sowieso kreeg.
De auteur zelf heeft in ieder geval hoge verwachtingen van het vonnis: 

A.F.Th. van der Heijden, de auteur van "Tonio", is verheugd met de beslissing van D'Hondt. "Als de wegpiraat hierdoor tot inkeer komt, dan heb ik het boek in elk geval niet voor niets geschreven", reageert hij. Hij denkt dat het lezen van een boek als "Tonio" meer effect kan hebben dan het ontzeggen van de rijbevoegdheid.
"Dat zet moreel niet veel zoden aan de dijk bij zo'n snelheidsduivel", vermoedt hij. "Het veroorzaakt eerder woede omdat hij zijn kar drie jaar niet mag gebruiken. Waarna hij weer op de oude voet op het gaspedaal doorgaat." De auteur voelt er niets voor om in de probatiecommissie plaats te nemen. "Ik heb als schrijver al mijn steentje bijgedragen aan deze alternatieve taakstraf", vindt hij. "Al hoop ik wel dat deze uitspraak navolging krijgt, ook in Nederland. Als schrijver twijfel je soms hoe maatschappelijk relevant je boeken zijn, zeker bij zo'n persoonlijk werk als dit. Deze uitspraak bewijst dat dat wel degelijk het geval kan zijn."[1]

 Ik ben gepromoveerd op de verhouding tussen lezen en morele ontwikkeling. Die verhouding bestaat: leeservaringen kunnen een krachtige morele uitwerking hebben, en structureel leesgedrag kan zeker bijdragen aan de morele vorming van de lezer. Daarmee is echter nog niet gezegd dat de Belgische rechter in deze wijs heeft gehandeld, of dat de opgelegde sanctie een vruchtbare zal blijken. Ook denk ik niet dat een boek in zichzelf geslaagd is of niet als er “mensen door tot inkeer komen” , en of literatuur maatschappelijk relevant moet zijn om meerwaarde te hebben acht ik ook discutabel. Het vonnis berust naar mijn mening op een verkeerd idee aangaande wat een boek is, en doet, en hoe de relatie tussen lezen en morele vorming gedacht moet worden. 

Om te beginnen levert het enkelvoudige lezen van welk boek dan ook niet zonder meer een morele ervaring op, of een waardevol inzicht of een stuk reflectie. De Engelse literatuurwetenschapper en psycholoog David Harding omschreef de meest waardevolle  leeservaring als één die isomorf is aan dat van een gepassioneerde toeschouwer. Enkel toeschouwen is niet genoeg, wil er wat gebeuren moet de lezer ook daadwerkelijk gegrepen en gefascineerd worden door wat er gebeurt. Wil een leeservaring diep inwerken op een persoon moet die persoon daar ook voor open staan, en zich door die ervaring laten raken. De lezer is geen passieve grootheid, een leeg blad dat beschreven kan worden door wat een boek ons te zeggen heeft. Goed lezen is hard werken, en voor wie dat niet kan of wil, zijn duizend boeken niet genoeg.

Ten tweede is het m.i. niet zo dat de morele ontwikkeling die samenhangt met het lezen zo specifriek en zichtbaar is als de rechter schijnt te denken. Lezen zelf kan ervaringen opleveren die ons moreel verder helpen en ons oordeelsvermogen scherpen en onze empathie versterken maar ik acht het onwaarschijnlijk dat er tussen het lezen van de roman Tonio en beter gedrag in het verkeer een causaal verband bestaat.
Een morele ervaring werkt doorgaans een stuk subtieler en diffuser dan dat. Ik heb Tonio niet gelezen, maar ik kan me wel voorstellen dat het – als het een goed boek is – ons gevoeliger kan maken voor de pijn die een ouder voelt om het verlies van zijn kind. Dit inzicht is moreel relevant maar niet bijster concreet en vertaalt zich dan ook niet per sé in, zeg, ander rijgedrag.  

Tonio voorschrijven aan een sportieve automobilist zal hoogstwaarschijnlijk leiden tot een iets gevoeligere sportieve automobilist.  De sanctie dient dus m.i. geen doel. Als de gedwongen lezer met tegenzin leest gebeurt er niets, afgezien van een (nog?) grotere antipathie jegens het geschreven woord. Als de lezer erdoor getroffen wordt zal dat op zich nog niet betekenen dat de geïsoleerde leeservaring zich zonder meer gaat vertalen tot sociaal wenselijk gedrag. De gedachte dat dit wel het geval zou zijn getuigt van een povere blik op wat literatuur is, of doet. 

Hoewel er zeker specifieke  leeservaringen zijn waarvan we achteraf kunnen zeggen dat die ons bijzonder geraakt hebben, dat die ons belangrijke inzichten hebben gebracht, is dit proces hoogst individueel en niet programmeerbaar of controleerbaar. Het boek wat ik het meest waardevol acht kan door andere even competente lezers als volstrekt oninteressant worden gezien – welke leeservaring voor mij vruchtbaar is, is niet iets wat door anderen kan worden bepaald : de ontmoeting met zo`n unieke, onherhaalbare leeservaring is een moment van intellectuele intimiteit dat strikt individueel is – een heiligdom wat niet met de modderige laarzen van de propagandist betreden mag worden. 

Het idee dat literatuur pas geslaagd mag heten, “niet voor niets geschreven is” zoals van der Heijden zegt, als het bepaald gedrag te weeg brengt lijkt me een te beperkte opvatting van wat een goed boek is, of doet. Een roman is een kunstwerk, en als kunstwerk is het goed of slecht in zichzelf. Als we de waarde van een kunstwerk gaan afmeten aan bewerkte gedragsverandering (en hoe toon je dat überhaupt aan?) ontaardt de literatuur tot een utilitaristisch spelletje:  het beste boek zou dan dat zijn wat de meeste verkeersongelukken voorkomt, of het meest inspireert tot het doen van financiële bijdragen aan enig goed doel . Het goede van een goed boek is echter eindeloos veel meer dan zoiets contingents en tijdelijks als “maatschappelijke relevantie”. 

Integendeel : een goed boek is relevant omdat het goed is, het is niet goed omdat het relevant is, boeken die geschreven zijn voor deze of gene relevantie zijn niet voor de eeuwigheid geschreven, zij zijn niet wat zij hadden kunnen zijn. Schrijvers zijn geen, zoals de Stalinisten het graag zagen, "ingenieurs van de ziel". Zij hebben een hogere roeping.

Ten slotte nog een aantal opmerkingen over het straf-aspect van deze kwestie. Ook hier zijn twee kritische punten te maken:  ten eerste bestendigt het vonnis een algemeen beeld dat lezen misschien wel goed voor je is, maar eigenlijk ook heel erg vervelend, zo vervelend dat één roman van 640 pagina’s ongeveer qua strafmaat overeenkomt met 32 maanden rijontzegging.  Lezen “werkt” alleen als we er ook plezier in hebben, als we er ons door willen laten raken, als wij de trossen los kunnen werpen en ons laten meevoeren op de stroom van het verhaal – een leestaak opleggen als straf is niet alleen contraproductief voor de tot Tonio veroordeelde lezer, maar geeft ook een contraproductief signaal af aan de rest van de wereld.

Een laatste aspect van deze kwestie is tenslotte dat, tenzij alle verkeersboosdoeners de kans krijgen hun rijontzeggingen af te kopen met wat boekenbonnen, een schrijnende  vorm van rechtsongelijkheid om de hoek komt kijken. Het is niet uit te leggen dat voor vergelijkbare delicten, gepleegd in vergelijkbare omstandigheden zowel 3 jaar rijontzegging, als 4 maanden rijontzegging en het lezen van een boek als straf kan worden opgelegd. Het rechtsstelsel is niet gebaat bij dergelijke willekeur


[1] http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/regio/oostvlaanderen/120128_verkeer_straf_boeklezen_